Aan u zij dit boekje opgedragen. Aan u, die den leeftijd tusschen mal en dwaas reeds te boven zijt, of nog in die ongelukkige jaren verkeert, wanneer men „te groot voor een servet en te klein voor een tafellaken” is. 't Is zeker geen benijdenswaardig tijdperk in een meisjesleven, wanneer men zoo graag nog met de kleinere zou meedoen en men er zich boven acht, en met de grootere, die ons echter met een oog van minachting aanzien. Onze taal heeft daar geen woord voor dan „tusschen mal en dwaas” of „te groot voor een servet en te klein voor een tafellaken”, de Duitschers noemen zulke meisjes „bakvischjes”. Het boek, waarnaar ik dit verhaal gevolgd heb, heet: „Het lijden en de vreugde van een bakvischje”. 't Is van Clementine Helm; ik heb het in een Nederlandsch gewaad gehuld en met het oog op Nederlandsche toestanden bewerkt. 't Is een boek voor alle jonge dames. Vooreerst voor haar, die nog den leeftijd van „bakvischjes” niet bereikt hebben: zij kunnen er uit leeren zich tegen de onhandigheden der „bakvischjes” te hoeden; ten tweede voor bakvischjes zelf; die zullen er een beeld in zien van haar treurig lot; en ten derde voor haar, die al boven den leeftijd van „bakvischjes” zijn: zij zullen er braaf pret in hebben, hoe ons „bakvischje” from the saucepan into the fire kwam en er zich zeker mee amuseeren.
Kortom, ik draag mijn arbeid aan alle jonge Nederlandsche dames op en vraag ter belooning, niet zooals Van Alphen deed, en 't geen ik ook wel graag zou doen: „een kusje of twee”, maar alleen eenige sympathie voor mijn arbeid, een vriendelijk glimlachje van u, die de hoop zijt van ons vaderland en de toekomst daarvan in handen hebt.
De Schrijver.